e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zanglijster, lijster lijster: liester (Stevensweert, ... ) lijster [SGV (1914)] || zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)] III-4-1
zaniken, zeuren zaniken: zaanaake (Stevensweert), zaanike (Stevensweert), zeuren: zeure (Stevensweert) zaniken [SGV (1914)] || zeuren [SGV (1914)] III-3-1
zavel, lichte klei hemelvleug: hemölvleuch (Stevensweert), zavel: záávöl (Stevensweert) zand met klei, beekbezinking [zavel] [N 81 (1980)] || zand met kwarts, gele, bruine of grijze aarde [zavel] [N 81 (1980)] III-4-4
zeef zeef: zeef (Stevensweert), (lang).  zēēf (Stevensweert) zeef [SGV (1914)] || zeef in het algemeen [N 20 (zj)] III-2-1
zeelt louw: WLD  lōē (Stevensweert) Hoe noemt u de zeelt: het lichaam is gedrongen, een beetje zijdelings samengedrukt. De huid is dik en slijmerig met kleine verborgen schubben, de bek is klein met vlezige lippen en heeft voeldraad in iedere mondhoek. De rugvin is hoog en evenals andere vi [N 83 (1981)] III-4-2
zeemlap zeem: zeem (Stevensweert), zemelap: zēməlap (Stevensweert) zeem (leder) [SGV (1914)] || zeemleren voorwerp waarmee de ruiten worden afgedroogd [DC 15 (1947)] III-2-1
zeepsop luter: (tweeklank).  lūĕter (Stevensweert), sop: sop (Stevensweert) sop [SGV (1914)] || zeepsop [SGV (1914)] III-2-1
zeer grote aardappelen bonken: bø̄ŋk (Stevensweert) Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.] I-5
zeer kleine aardappelen dunne: dunne (Stevensweert), kleine: klɛ̄i̯nǝ (Stevensweert) Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.] I-5
zeer warm weer heet (weer): heit (Stevensweert), het wordt weer licht: vandaag weurt ’t weer leeg (Stevensweert), hitte: hitte (Stevensweert), licht worden: Nb. het woord leeg wordt gebruikt voor zeer warm!  ’t za leeg waere vandaag (Stevensweert) hitte [SGV (1914)] || licht, in de betekenis van zeer warm; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || sterke, overmatige warmte, hoge temperatuur van de lucht [heet, hitte, hitse] [N 81 (1980)] III-4-4