| 20518 |
zure haring |
zure haring:
zŏĕrö hi-öring (L378p Stevensweert)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 18032 |
zure oprisping |
zuurbranden, het -:
zoer branje (L378p Stevensweert),
zōēr branje (L378p Stevensweert)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
| 20336 |
zuster |
zuster:
(op de Uo van hUor, hoort nog een horizontalestreep).
zöstĕr (L378p Stevensweert),
neen
zeuster (L378p Stevensweert),
niet bekend
zustər (L378p Stevensweert)
|
zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 18033 |
zuur oprispen |
branden, zuur -:
zoer branje (L378p Stevensweert),
zōēr branje (L378p Stevensweert)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
| 24730 |
zuurbes |
zuurbes:
NCDN
zūīrbès (L378p Stevensweert)
|
Zuurbes: gedoornde struik, 1-2 m hoog; geelgrauwe takken, heeft gele kogelvormige bloemen in tot 4 cm lange trossen; scharlakenrode bessen, langwerpig en 8-13 mm lang die ook s winters nog aan de struik staan (berberissen, barbarinneke, versilts, kweedoo [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 25555 |
zuurdeeg maken |
desemen:
dęjsǝmǝ (L378p Stevensweert)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|
| 20679 |
zuurkool |
zuurkool:
zoerkôal (L378p Stevensweert)
|
zuurkool [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 17883 |
zwaaien |
zwaaien:
zwĕje (L378p Stevensweert),
zwingelen:
zwingölö (L378p Stevensweert)
|
zwaaien [SGV (1914)] || Zwaaien: (langzaam) ritmisch heen en weer bewegen, bijv. met de armen (scharrewarren, scharmaaien, zwingelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 24284 |
zwaan, algemeen |
wilde zwaan:
wilj zwaan (L378p Stevensweert)
|
wilde zwaan (152 geen knobbel op de snavel; gele snavel; rechte nek [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 18075 |
zwaar verkouden |
duchtig verkoud:
duchtig verkoatj (L378p Stevensweert),
zwaar verkoud:
zwoar verkoatj (L378p Stevensweert)
|
Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)]
III-1-2
|