18365 |
zwarte gebreide dameskous |
gestrikte hoos:
gestrikde haoze (L378p Stevensweert)
|
dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kaak:
kaak (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
rakraaf:
rakraaf (L378p Stevensweert),
takraaf:
takraaf (L378p Stevensweert)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai [SGV (1914)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24287 |
zwarte mees |
zwarte mees:
zwarte mees (L378p Stevensweert)
|
zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24288 |
zwarte roodstaart |
roodstaartje:
rôôdstertje (L378p Stevensweert)
|
zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24289 |
zwarte specht |
zwarte specht:
zwarte speg (L378p Stevensweert)
|
specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24290 |
zwarte stern |
stern:
stern (L378p Stevensweert)
|
zwarte stern (24 zomervogel bij vennen en brede poldersloten; min of meer zwart; traag vliegend vlak over het water; nest drijft op waterplanten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24291 |
zwartkop |
zwartkopje:
zwartkop, -köpke (L378p Stevensweert),
zwartköpke (L378p Stevensweert)
|
zwartkop || zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19541 |
zwavelstok |
zwegelstek:
zwèegelstèk (L378p Stevensweert)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24930 |
zwavelx |
zwavel:
zwaavəl (L378p Stevensweert),
zwavel (L378p Stevensweert)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
smik:
smek (L378p Stevensweert),
zweep:
%%meestal met scherplange ê, kennelijk overgenomen uit het Nederlands%%
zwęǝp (L378p Stevensweert)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|