e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

Gevonden: 3124
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte gebreide dameskous gestrikte hoos: gestrikde haoze (Stevensweert) dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)] III-1-3
zwarte kraai, kraai kaak: kaak (Stevensweert, ... ), rakraaf: rakraaf (Stevensweert), takraaf: takraaf (Stevensweert) Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai [SGV (1914)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte mees zwarte mees: zwarte mees (Stevensweert) zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte roodstaart roodstaartje: rôôdstertje (Stevensweert) zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte specht zwarte specht: zwarte speg (Stevensweert) specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte stern stern: stern (Stevensweert) zwarte stern (24 zomervogel bij vennen en brede poldersloten; min of meer zwart; traag vliegend vlak over het water; nest drijft op waterplanten [N 09 (1961)] III-4-1
zwartkop zwartkopje: zwartkop, -köpke (Stevensweert), zwartköpke (Stevensweert) zwartkop || zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)] III-4-1
zwavelstok zwegelstek: zwèegelstèk (Stevensweert) zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1
zwavelx zwavel: zwaavəl (Stevensweert), zwavel (Stevensweert) zwavel [DC 02 (1932)] III-4-4
zweep smik: smek (Stevensweert), zweep: %%meestal met scherplange ê, kennelijk overgenomen uit het Nederlands%%  zwęǝp (Stevensweert) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10