e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

Gevonden: 3124
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deklatten daklatten: dāklatǝ (Stevensweert) De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a] II-9
deksel deksel: dèksel (Stevensweert) deksel [SGV (1914)] III-2-1
dempig dempig: dɛmpex (Stevensweert) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
den den: NCDN  dèn (Stevensweert) De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)] III-4-3
denken denken: dinke (Stevensweert) denken [SGV (1914)] III-1-4
dennenappel dennenappel: NCDN  dènnö áppöl (Stevensweert), dennenknop: dĕnneknop (Stevensweert) De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] || dennenappel [SGV (1914)] III-4-3
dennenwortel wortel: NCDN  wórtöl (Stevensweert) De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)] III-4-3
deugniet deugeniet: (bij de uitspraak van n‰‰t hoort men twee keer ee en de tweede ee iets harder; dus nee-èet; bij deugeneet is het maar één ee).  deugeneet (Stevensweert) deugniet [SGV (1914)] III-1-4
deuk in een hoed dumpel: dömpel (Stevensweert) deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] III-1-3
deur deur: dø̄r (Stevensweert) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9