20394 |
echtgenoot |
man:
man (L378p Stevensweert)
|
[haar ~ en haar kinderen] [SGV (1914)]
III-2-2
|
18101 |
eczeem |
eczeem:
ekzeem (L378p Stevensweert)
|
Eczeem: jeukende huiduitslag met blaren, roodheid, vochtafscheiding, korsten en schilfers (zilt, haarworm). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21313 |
eed |
eed:
eid (L378p Stevensweert)
|
eed [SGV (1914)]
III-3-1
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorn:
eikhoorn (L378p Stevensweert),
eekhoorntje:
eekhoorntje (L378p Stevensweert),
eikhø͂ͅrke (L378p Stevensweert),
ingköörke (L378p Stevensweert)
|
eekhoorn [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)] || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zweel (L378p Stevensweert),
zweele (L378p Stevensweert)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)] || eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20505 |
een borrel drinken |
proeven:
preuvö (L378p Stevensweert)
|
jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hy(3)̄rə (L378p Stevensweert)
|
huren [SGV (1914)]
III-2-1
|
20508 |
een kater hebben |
een kater hebben:
einö katör höbbö (L378p Stevensweert)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17887 |
een kuil graven |
een gat graven:
ein gáát grāāvö (L378p Stevensweert),
een kuil maken:
ein kōēl máákö (L378p Stevensweert)
|
kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
muilen snijden:
moele snieje (L378p Stevensweert)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|