e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

Gevonden: 3124
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gevak gevak: šǝvāk (Stevensweert) Het open vak dat ontstaat wanneer de horizontale en verticale balken aan elkaar bevestigd worden. In het gevak wordt het vlechtwerk of het metselwerk aangebracht. [N 4A, 52e; monogr.] II-9
gevangenis gevangenis: gevangenis (Stevensweert), prison (<fr.): Van Dale: prison (&lt;Fr.), (gew.) gevangenis.  presong (Stevensweert) gevangenis [SGV (1914)] III-3-1
geven geven: gêve (Stevensweert) geven [SGV (1914)] III-1-2
gevoelig (zijn) gevoelig: geveul∂ig (Stevensweert), göveulig (Stevensweert) gevoelig [SGV (1914)] || Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)] III-1-1
gevoelloos (zijn) zonder gevoel: zoangör göveul (Stevensweert) Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)] III-1-1
gewas gewas: gǝwás (Stevensweert) Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.] I-4
gewelf gewelf: gǝwɛlǝf (Stevensweert) Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] II-9
gewone spurrie spurrie: spøri (Stevensweert), spørx (Stevensweert) Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.] I-5
gewricht gewricht: gevrich (Stevensweert), gewrichte (Stevensweert) gewricht [SGV (1914)] || gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)] III-1-1
gezicht gezicht: gezich (Stevensweert), gezig (Stevensweert), gözich (Stevensweert), wezen: wèèze (Stevensweert) gezicht [DC 01 (1931)] || Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 10 (1961)], [N 84 (1981)] III-1-1