24155 |
gierzwaluw |
gierzwalg:
gierzwalg (L378p Stevensweert),
scheerzwalg:
sjérzwalg (L378p Stevensweert)
|
gierzwaluw [DC 18 (1950)] || gierzwaluw (16,5 zwartbruin; sikkelvleugels; broedt in muurgaten en onder dakpannen; veel in de stad; druktemaker; roep luid [wieieie, wieieie] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
25141 |
gieten, hard regenen |
klateren:
klateren, ’t raegent det ’t klatert (L378p Stevensweert)
|
hard regenen, het regent hard [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
19688 |
gieter |
spuit:
spuit (L378p Stevensweert)
|
gieter [SGV (1914)]
III-2-1
|
18053 |
gif |
vergif:
vörgif (L378p Stevensweert)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17879 |
gispen, geselen |
zwepen:
zwiĕpö (L378p Stevensweert)
|
slaan, Met een tak of zweep ~ (gipsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20949 |
gist |
gist:
gęs (L378p Stevensweert),
gɛs (L378p Stevensweert)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2]
II-1
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
(Glaate voor v???).
glaat (L378p Stevensweert)
|
glad [SGV (1914)]
III-4-4
|
20556 |
glazig |
glazerig:
glazörich (L378p Stevensweert)
|
glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17626 |
glazuur |
email:
eemàj (L378p Stevensweert),
glazuur:
gláázŭŭr (L378p Stevensweert)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
ē̜rdǝwęrk (L378p Stevensweert)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|