e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

Gevonden: 3124
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hijgen gijchten: ich hechde noa mienen oasem  gĕchte (Stevensweert), hijgen: hijgö (Stevensweert) hijgen (naar adem) [SGV (1914)] || Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)] III-1-2
hik hik: hik (Stevensweert) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2
hinderen hinderen: hinjere (Stevensweert) hinderen [SGV (1914)] III-3-1
hinkelen hinken: /  hinke (Stevensweert) hinkelen [SND (2006)] III-3-2
hinken hinken: hinke (Stevensweert), hinkö (Stevensweert) hinken, op een been springen [SGV (1914)] || Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)] III-1-2
hinniken hinniken: henǝkǝ (Stevensweert), hummeren: hømǝrǝ (Stevensweert) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard schokkelpaard: /  sjôkkelpaerd (Stevensweert) schommelpaard [SND (2006)] III-3-2
hoed (alg.) hoed: hood (Stevensweert, ... ) hoed [SGV (1914)] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] III-1-3
hoed: spotnamen hondskooi: hönskooj (Stevensweert), stovenpijp: stoovepiep (Stevensweert), tietz: tietsj (Stevensweert) hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hø̄jǝ (Stevensweert), weiden: wē̜i̯jǝ (Stevensweert) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11