23271 |
misdienaar |
misdienaar:
mesdiener (P058p Stevoort)
|
Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
18141 |
mismaakt |
mismaakt:
mismakt (P058p Stevoort)
|
het kind is mismaakt [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
24929 |
modder, slijk |
modder:
modder (P058p Stevoort),
moos:
maus (P058p Stevoort)
|
modder, slijk [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
17833 |
moe |
moe:
myi (P058p Stevoort)
|
moe [RND]
III-1-2
|
34397 |
moederloos lam |
stoteling:
stutǝleŋk (P058p Stevoort)
|
Moederloos of door de moeder verstoten lam. [N 77, 25; L 20, 22d; A 4, 22d]
I-12
|
19940 |
moer |
vooi:
vooi (P058p Stevoort),
vui (P058p Stevoort)
|
konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)] || voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
33556 |
moestuinx |
hof:
hoof (P058p Stevoort),
hōə.f (P058p Stevoort, ...
P058p Stevoort),
hoͅf (P058p Stevoort),
legumenhof:
ləgømənhō.f (P058p Stevoort),
warmoeshof:
wɛ.rəməshō.f (P058p Stevoort)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 24 (1937)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
32858 |
mol |
moerp:
morǝp (P058p Stevoort),
mol:
mǫ.l (P058p Stevoort
[(thans)]
)
|
Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.]
I-3
|
25957 |
molen |
molen:
mø̄.lǝ (P058p Stevoort),
mø̄jlǝ (P058p Stevoort),
mø̄lǝ (P058p Stevoort)
|
Algemene benaming voor zowel het werktuig waarmee men verschillende stoffen fijnmaakt, als voor het gebouw waarin het maalproces plaatsvindt. De specifieke benamingen voor het maalwerktuig zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛmaalgangɛ. In dit lemma zijn de dialectvarianten van molen met umlautsvocaal niet van een apart woordtype voorzien. Zie hiervoor ook de ɛinleidingɛ op het WLD, pag. 35-38.' [N O, 32i; JG 1a; JG 1b; S 24; Wi 4; Wi 51, l 1a-m; l 30; l 31; A 42, 2; A 42A, 51; Vds 1; Jan 1; Coe 1; Grof 1; Sche 1; monogr.; div.; A 43, 5; ND, 3; ND add.; Vld]
II-3
|
25946 |
molenaar |
moller/molder:
mǫldǝr (P058p Stevoort),
mǫlǝr (P058p Stevoort)
|
[N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld]
II-3
|