19303 |
bezig zijn |
bezig zijn:
zen beezich (P058p Stevoort)
|
bezig zijn [ZND 19a (1936)]
III-1-4
|
21509 |
bezoeken |
bezoeken:
bezukke (P058p Stevoort)
|
Kom mij eens bezoeken. [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
17996 |
bibberen |
bibberen:
beven wordt volgens de informant niet gebruikt.
bibbere (P058p Stevoort),
rijderen:
beven wordt volgens de informant niet gebruikt.
ruire (P058p Stevoort)
|
beven, bibberen [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
23200 |
bidden |
beden:
j gelijk de j in `t fransch vb jamais
jiə mouit bīə in de kêrrek (P058p Stevoort),
soms bidde
djee moit beejen enne kerk (P058p Stevoort)
|
Ge moet bidden (in de kerk). [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
21270 |
bieden |
bieden:
bieje (P058p Stevoort),
biiə (P058p Stevoort)
|
bieden [RND], [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
bîêr (P058p Stevoort),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) ook ZND 22 vr. 27a
bier (P058p Stevoort)
|
bier [RND], [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
34238 |
biestmelk |
eerste melk:
jǫstǝ mɛ.lǝk (P058p Stevoort)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
bietenblader:
bitǝblǭr (P058p Stevoort),
bitǝblǭǝr (P058p Stevoort),
bietenkruid:
bitǝkrǫu̯t (P058p Stevoort),
bitǝkrǫu̯ǝt (P058p Stevoort)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
34345 |
biggen werpen |
kurren:
kørǝ (P058p Stevoort)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|
28399 |
bij |
bij/bie:
bęj (P058p Stevoort)
|
De gewone honingbij. Het lichaam van de bij bestaat uit drie delen: 1) de kop of het voorlijf met de voelhorens, de ogen, de tong en de kaken, 2) de borstkas met de poten en de vleugels, 3) het achterlijf waarin twee magen zitten, de honingmaag en de spijsmaag. In het uiteinde van het achterlijf zit de angel die de bij als wapen gebruikt. De bij leeft uitsluitend in en met een gemeenschap of volk. Men onderscheidt drie verschillende verschijningsvormen: koninginnen, darren en werkbijen. De bij zuigt nectar uit bloemen en maakt er honing van. Binnen dit lemma is gekozen voor het woordtype bij/bie, omdat het niet steeds duidelijk is of de dialectvarianten door één van beide c.q. welke dialectvarianten door de een en welke door de ander vertegenwoordigd worden. Bij de overige lemmata in deze aflevering worden de hier bedoelde dialectvarianten, voorkomend als simplex zowel als in samenstellingen, verantwoord door middel van het woordtype (-)bij(-). [N 63, 12a; N 63, 12b; N 63, 12c; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 1a; JG 2c; L 1a-m; S 3; N 63, 62a; Ge 37,1; A 9,1; monogr.]
II-6
|