25043 |
schaduw, lommer |
lommer:
lómmər (P058p Stevoort),
veeje zitte inne loemmer (P058p Stevoort)
|
schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
eten:
no. əd i.itə (P058p Stevoort)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
34435 |
schapenboer |
schaapsboer:
sxobzbū.r (P058p Stevoort)
|
Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b]
I-12
|
19900 |
scharnier |
hengsel:
hęŋsǝl (P058p Stevoort)
|
Scharnier waarmee de hoogsels kantelbaar aan de sluisdeur zijn bevestigd. [Vds 55; Jan 51]
II-3
|
34494 |
scharrelen |
krabben:
krabǝ (P058p Stevoort)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
lɛ̄.f (P058p Stevoort)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
34587 |
schei |
schei:
sxē (P058p Stevoort)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
26514 |
scheiplank |
schuif:
sxø̜jf (P058p Stevoort)
|
Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187]
II-3
|
33440 |
schelftakkenbossen, schelfhorden |
mutsems:
mi̯ǫtsǝm (P058p Stevoort)
|
Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70]
I-6
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
sxeͅ.ŋkəl (P058p Stevoort)
|
schenkel [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|