19327 |
stijfkop |
ezel:
ook materiaal znd 28, 31
ezel (P058p Stevoort)
|
koppig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
steͅi̯səl (P058p Stevoort)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfsel:
stijssel (P058p Stevoort)
|
stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stibø̄.gǝls (P058p Stevoort)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
34018 |
stilstaan |
hou:
hou̯ (P058p Stevoort),
ju(j):
jȳ (P058p Stevoort)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
19659 |
stofblik |
blik:
blek (P058p Stevoort)
|
stofblik [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19503 |
stofdoek |
vod:
voͅt (P058p Stevoort)
|
een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
wis:
znd 23, 60c;
wis (P058p Stevoort),
zweep:
znd 23, 60c;
zwiep (P058p Stevoort)
|
stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20624 |
stoofkarbonade |
karbonade:
afval
kɛrmə’nōͅə (P058p Stevoort)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
31626 |
stoot |
stoot:
stut (P058p Stevoort)
|
Het ijzeren plaatje dat bij winterbeslag tegen het uitglijden vóór onder het hoefijzer wordt geplaatst. In P 174, P 224 en Q 182 was de stoot onbekend, in K 353 werden in plaats van een plaatje één of twee schroeven aan de voorzijde van het hoefijzer bevestigd. [N 33, 357; JG 1a; JG 1b; JG 1d; monogr.]
II-11
|