24305 |
bloedzuiger |
echel:
ĕchel (P058p Stevoort)
|
bloedzuiger [ZND 33 (1940)]
III-4-2
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̄ (P058p Stevoort),
blø̜̄i̯ǝ (P058p Stevoort)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
bloem:
blom (P058p Stevoort)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.]
II-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blomə (P058p Stevoort)
|
bloemen [RND]
III-4-3
|
33611 |
bloementuin |
bloemenhof:
bloemenhoof (P058p Stevoort),
hof:
hoof (P058p Stevoort)
|
bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
24649 |
bloemknop |
bloembot:
bloĕmbot (P058p Stevoort, ...
P058p Stevoort)
|
bot, knop [ZND 34 (1940)] || knop [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
19646 |
bloemperk |
bedje:
beͅdəkə (P058p Stevoort)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
26413 |
blok |
pot:
po̜t (P058p Stevoort)
|
Het stalen, in P 188 betonnen, blok waarin de pot of pan bevestigd is die in watermolens het lager vormt van de taats van het staakijzer. [Vds 106; Coe 126; Grof 149]
II-3
|
21510 |
blussen |
blussen:
bləsse (P058p Stevoort)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
17882 |
blutsen |
nutsen:
nètse (P058p Stevoort)
|
De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|