26633 |
haverpletter |
plettermolen:
plɛtǝr[molen] (P058p Stevoort)
|
Wanneer haver bedoeld was als paardevoer, moest ze geplet worden. Dit gebeurde met de haverpletter, een toestel waarin de haver tussen twee stalen rollen, een vaste en een losse, geplet werd. Zie ook afb. 91. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 237; Jan 245; Coe 223; Grof 250]
II-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazenoot:
haozeneut (P058p Stevoort)
|
hazelnoot [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21285 |
heer |
heer:
hi:r, hi:ər (P058p Stevoort)
|
heer [RND]
III-3-1
|
18015 |
hees, schor |
hees:
hies (P058p Stevoort)
|
hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)]
III-1-2
|
26599 |
heet lopen |
leeg malen:
lęjx mǭǝlǝ (P058p Stevoort)
|
Het heet lopen van de molen als gevolg van het feit dat zich bijvoorbeeld tijdens het malen geen graan tussen de molenstenen bevindt, de stenen bot zijn of het graan niet droog genoeg is. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛleeglopenɛ.' [N O, 36e; Vds 117; Jan 262; Coe 144; Grof 169]
II-3
|
20129 |
heet, hitsig |
lopig:
lijpəx (P058p Stevoort)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
25890 |
hefboom |
hefboom:
hɛf˱bum (P058p Stevoort)
|
Hefboom waarmee de sluis omhoog wordt getrokken wanneer het sluisijzer voorzien is van gaten. Zie ook afb. 68 en de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Vds 46; Jan 41; Coe 27; Grof 61]
II-3
|
23268 |
heilige, zalige |
heilige:
innen hèləgə (P058p Stevoort)
|
Heilige. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
33724 |
heizeis |
lapzeissem:
lapsē.sǝm (P058p Stevoort)
|
Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis één handvat. [JG 1a, 1b]
I-8
|
33370 |
hekwerk van stalpalen |
reep:
rip (P058p Stevoort)
|
Het geheel van de stalpalen, de koedrempel en de bovenste kribbeboom, dat de koeienstand van de krib en de voergang scheidt. Omdat het een hekwerk is en omdat er vóór ook wel hooi voor de koeien geworpen wordt, kunnen de benamingen overeenkomen met die voor een ruif. [N 5A, 38; N 4, 60; A 44, 21h]
I-6
|