33291 |
onkruid, algemeen |
onkruid:
onkrūt (L296p Steyl)
|
De verzamelnaam van in het wild groeiende planten, tussen de cultuurgewassen; ze belemmeren de cultuurgewassen in hun groei en de boer zal ze dan ook bestrijden. Naar aanleiding van de opgave nuttigheid in L 387 merkt de zegsman op: "Nut is hier ɛvuil, viesɛ"; waarschijnlijker dan deze volksetymologie is echter dat het voorvoegsel on- hier is uitgevallen. Puinen, puimen is eigenlijk de soortnaam van een afzonderlijke plant (zie het lemma Kweek) maar hier uitdrukkelijk opgegeven als de algemene benaming voor alle soorten onkruid. Hetzelfde geldt voor de opgaven reutsel (zie het lemma Perzikkruid). De varianten op -ds zoals vuiligheids vertonen pseudo-klankverschuiving. [N 11, 70a en 80a; N 11A, 172d; N 14, 123 en 124; N 17, 11; N P, 15b en 16b; JG 1a, 1b; A 17, 11; A 26, 9; A 28, 10; A 30, 2; A 39, 1b; A 43, 13; L 2, 18; S 26; Wi 6; monogr.]
I-5
|
19267 |
onnozel persoon |
uilskuiken:
uulskuke (L296p Steyl)
|
uilskuiken [SGV (1914)]
III-1-4
|
22316 |
onnozele-kinderendag |
onnozele-kinderen:
onneuzele kinger (L296p Steyl),
(geen scherpe g).
onnozele kinger (L296p Steyl)
|
Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22849 |
onpaar |
omp:
ŏmp (L296p Steyl)
|
onpaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
20922 |
onrijp |
groen:
greun (L296p Steyl),
greun fruit (L296p Steyl)
|
fruit [onrijp ~ eten] [SGV (1914)] || Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33535 |
onrijp, onvolgroeid |
groen:
greun (L296p Steyl, ...
L296p Steyl)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] || onrijp [SGV (1914)]
I-7
|
20581 |
ontbijt |
morgenseten:
mörgesèten (L296p Steyl)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden 7 à 8 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
25119 |
onweersbui |
donderbui:
donderbuj (L296p Steyl),
hommelschoer:
hommelsjoor (L296p Steyl),
hŏmmelsjoer (L296p Steyl)
|
donderbui [SGV (1914)] || onweersbui [SGV (1914)]
III-4-4
|
17592 |
oog |
oog:
aug (L296p Steyl, ...
L296p Steyl),
oug (L296p Steyl, ...
L296p Steyl)
|
oog [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
33023 |
oogst -opbrengst |
oogst:
[oogst] (L296p Steyl)
|
Oogst in de betekenis van "een goede oogst" of "de oogst staat er goed voor"; het tweede deel van deze laatste uitdrukking is ondergebracht in het volgende lemma. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen [oogst], [bouw] en [bouwt], zie het lemma ''oogst -werkzaamheden'' (4.1.2); de in dit lemma gedocumenteerde varianten van oogst komen daar ofwel in het geheel niet voor, ofwel (soms) als een wezenlijk andere variant. [N 15, 11; L 5, 29; L 39, 39; S 27; monogr.; add. uit N 15, 10 en12]
I-4
|