18221 |
pronken |
pronken:
prŏnke (L296p Steyl)
|
pronken [SGV (1914)]
III-1-3
|
20506 |
proosten |
toosten:
tooste (L296p Steyl)
|
proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22310 |
proppenschieter |
blaasroer:
Note v.d. invuller:
blòsrohr (L296p Steyl)
|
Klakkebus (speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten) [knaptoet, kraaktuut, proppesjeeter, klambös]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
20568 |
pruimen |
pruimen:
prōēme (L296p Steyl)
|
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21354 |
pruis |
pruis:
Pruus (L296p Steyl)
|
Pruis [SGV (1914)]
III-3-1
|
21355 |
pruisen |
pruises:
Pruusjes (L296p Steyl)
|
Pruisen (land) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18908 |
prutser |
sukkelaar:
sŭkkelêr (L296p Steyl)
|
sukkelaar [SGV (1914)]
III-1-4
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pømštęjn (L296p Steyl)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
25014 |
punt, stip |
punt:
pŭnt (L296p Steyl)
|
punt [SGV (1914)]
III-4-4
|