24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
dikke vlieg:
dieke vlegen (L296p Steyl)
|
bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
19344 |
blij |
blij:
blie (L296p Steyl)
|
blij [SGV (1914)]
III-1-4
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
blits:
bliks (L296p Steyl)
|
bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25113 |
bliksemen |
bliksen:
⁄t blikst (L296p Steyl)
|
het bliksemt [SGV (1914)]
III-4-4
|
17683 |
bloed |
bloed:
blood (L296p Steyl)
|
bloed [SGV (1914)]
III-1-1
|
18057 |
bloeden |
bloeden:
blūū (L296p Steyl)
|
bloeden [SGV (1914)]
III-1-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
#NAME?
bloodworst (L296p Steyl)
|
bloedworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiker:
bloodzuker (L296p Steyl)
|
bloedzuiger [SGV (1914)]
III-4-2
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̄i̯ǝ (L296p Steyl)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
bloem:
bloom (L296p Steyl)
|
bloem [SGV (1914)]
III-2-3
|