17591 |
sproeten |
sproetelen:
sprōētele (L296p Steyl)
|
sproet(en) [SGV (1914)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
sprokkelen:
sprŏkkele (L296p Steyl)
|
sprokkelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sjprōēte (L296p Steyl)
|
spruiten [SGV (1914)]
I-7
|
18066 |
spruw |
spruw:
sjprŏw (L296p Steyl)
|
spruw [SGV (1914)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
spuiten:
spuite (L296p Steyl)
|
spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17819 |
staan |
staan:
sjtaon (L296p Steyl),
sjtoan (L296p Steyl),
staon (L296p Steyl)
|
staan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
20125 |
staart |
staart:
sjtert (L296p Steyl),
stert (L296p Steyl, ...
L296p Steyl),
stɛrt (L296p Steyl),
štɛrt (L296p Steyl)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
I-11, III-4-2
|
21272 |
stad |
stad:
sjtad (L296p Steyl)
|
stad [SGV (1914)]
III-3-1
|
28377 |
stal |
stal:
šta.l (L296p Steyl)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
24579 |
stam van de boom |
stam:
stam (L296p Steyl)
|
Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|