21267 |
woord |
woord:
woard (L296p Steyl)
|
woord [SGV (1914)]
III-3-1
|
21014 |
wormstekig |
gewormd:
gewormd (L296p Steyl)
|
wormstekig ve appel [DC 23 (1953)]
III-2-3
|
22430 |
worstelen |
worstelen:
wŏrstele (L296p Steyl)
|
worstelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫrtǝl (L296p Steyl)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wortels (L296p Steyl),
wŏrtel (L296p Steyl)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)] || wortel [SGV (1914)]
III-4-3
|
24736 |
wortelhals |
kraag:
krāāg (L296p Steyl)
|
De overgang tussen wortel en stengel bij een plant (hoofd, hals, kraag, wortelkraag, wortelhals, nek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18117 |
wrat |
wrat:
vrat (L296p Steyl)
|
wrat [SGV (1914)]
III-1-2
|
17679 |
wreef |
vrei:
vreej (L296p Steyl),
vrej (L296p Steyl),
wreef:
vreef (L296p Steyl),
vrēēf (L296p Steyl)
|
wreef [SGV (1914)] || wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17888 |
wroeten |
wroeten:
vreute (L296p Steyl),
vrø̄tǝ (L296p Steyl)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || wroeten [SGV (1914)]
I-12, III-1-2
|
27431 |
zaag |
zaag:
zāx (L296p Steyl)
|
Snijwerktuig, dat bestaat uit een platte strook staal die aan één zijde van tanden voorzien is. De strook is bevestigd in een handvat of in een spanraam. Zie ook de lemmata ɛhandzaagɛ en ɛspanzaagɛ.' [S 45; L 8, 101; N 53, 1a; monogr.]
II-12
|