33602 |
zilveruitje |
zilverlookje:
mv -s
zilver-luikske (L296p Steyl)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
22771 |
zingen |
zingen:
zinge (L296p Steyl)
|
het geluid van zangvogels (slaan, slagen, zingen, fluiten) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17827 |
zitten |
zitten:
zitte (L296p Steyl)
|
zitten [SGV (1914)]
III-1-2
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
zeuke (L296p Steyl)
|
zoeken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zeuthŏlt (L296p Steyl)
|
zoethout [SGV (1914)]
III-2-3
|
19719 |
zolder |
zolder:
zøͅldər (L296p Steyl)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
ø̜̄vǝr[den] (L296p Steyl)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̜jmǝ (L296p Steyl)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
23339 |
zonde |
zonde:
zöng (L296p Steyl),
(of).
zónd (L296p Steyl)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
23340 |
zonden |
zonden:
zöng (L296p Steyl)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|