| 21461 |
kibbelen |
kibbelen:
kibbele (L296p Steyl)
|
kibbelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 18208 |
kiel |
kiel:
keel (L296p Steyl),
bovenkleding
keel (L296p Steyl)
|
kiel [SGV (1914)] || Korte werkjas, kiel. Hoe noemt men het kledingstuk, in de regel van blauw, soms van grijs katoen, een enkele maal ook wel van een andere kleur, dat hoofdzakelijk door boeren en landarbeiders, in het werk wordt gedragen? Het kledingstuk valt ruim om het li [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
| 24513 |
kiem |
kiem:
kīēm (L296p Steyl),
scheut:
sjeut (L296p Steyl)
|
De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)] || scheut [SGV (1914)]
III-4-3
|
| 33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
kijnen:
kinǝ (L296p Steyl)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
| 17764 |
kies |
baktand:
baktank (L296p Steyl),
kies:
kēēs (L296p Steyl)
|
kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 20592 |
kieskauwen |
met lange sokken eten:
mêt lang sök aete (L296p Steyl)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20498 |
kieskauwer |
leknaas:
leknáás (L296p Steyl)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 18818 |
kieskeurig |
kieskeurig:
keeskeurig (L296p Steyl)
|
kieskeurig [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 24416 |
kieuwen |
kieuwen:
WLD
kīēwe (L296p Steyl),
kieven:
kīēf (L296p Steyl),
kīēve (L296p Steyl)
|
Hoe noemt u de vlezige platen aan de kop van een vis waardoor hij ademhaalt (kieuw, koen, wam) [N 83 (1981)] || kieuw [SGV (1914)] || kieuwen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
| 24935 |
kiezel, kiezelsteen |
kiezel:
keezel (L296p Steyl),
kitzele (L296p Steyl)
|
kiezel [SGV (1914)]
III-4-4
|