id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21461 | kibbelen | kibbelen: kibbele (Steyl) | kibbelen [SGV (1914)] III-3-1 |
18208 | kiel | kiel: keel (Steyl), bovenkleding keel (Steyl) | kiel [SGV (1914)] || Korte werkjas, kiel. Hoe noemt men het kledingstuk, in de regel van blauw, soms van grijs katoen, een enkele maal ook wel van een andere kleur, dat hoofdzakelijk door boeren en landarbeiders, in het werk wordt gedragen? Het kledingstuk valt ruim om het li [DC 14A (1946)] III-1-3 |
24513 | kiem | kiem: kīēm (Steyl), scheut: sjeut (Steyl) | De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)] || scheut [SGV (1914)] III-4-3 |
33163 | kiemen, schieten, botten van pootaardappelen | kijnen: kinǝ (Steyl) | J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5 |
17764 | kies | baktand: baktank (Steyl), kies: kēēs (Steyl) | kies [DC 01 (1931)] III-1-1 |
20592 | kieskauwen | met lange sokken eten: mêt lang sök aete (Steyl) | zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)] III-2-3 |
20498 | kieskauwer | leknaas: leknáás (Steyl) | lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)] III-2-3 |
18818 | kieskeurig | kieskeurig: keeskeurig (Steyl) | kieskeurig [SGV (1914)] III-1-4 |
24416 | kieuwen | kieuwen: WLD kīēwe (Steyl), kieven: kīēf (Steyl), kīēve (Steyl) | Hoe noemt u de vlezige platen aan de kop van een vis waardoor hij ademhaalt (kieuw, koen, wam) [N 83 (1981)] || kieuw [SGV (1914)] || kieuwen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2 |
24935 | kiezel, kiezelsteen | kiezel: keezel (Steyl), kitzele (Steyl) | kiezel [SGV (1914)] III-4-4 |