24337 |
kikker |
kwakvors:
kwĕkvŏrsch (L296p Steyl)
|
kikvorsch [SGV (1914)]
III-4-2
|
24336 |
kikkerdril |
paddengegeut:
peddegegöt (L296p Steyl)
|
kikkerrit [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
24467 |
kikkerdril (2, bewerkt) |
(-)geut, gegeut:
peddegegöt (L296p Steyl)
|
kikkerrit [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
24309 |
kikkervisje |
poelpakje:
poelpekske (L296p Steyl, ...
L296p Steyl)
|
kikkervisje [DC 09 (1940)], [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
17600 |
kin |
kin:
kin (L296p Steyl, ...
L296p Steyl,
L296p Steyl)
|
kin [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
kink (L296p Steyl)
|
kind [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
18073 |
kinkhoest |
kwade hoest:
kwoajen hoos (L296p Steyl)
|
kinkhoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
17601 |
kinnebak |
kinnebak:
kinnebak (L296p Steyl),
kinnebakkes:
kinnebakkus (L296p Steyl)
|
kinnebak [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
29843 |
kippen |
hoender:
hōndǝr (L296p Steyl)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
33407 |
kippenrek, hoenderrek |
horde:
hǭrt (L296p Steyl)
|
Een uit één of meer latten of balkjes bestaand rek bestemd om als slaapplaats te dienen voor de kippen. Een dergelijk rek kan zich in de koestal bevinden, maar ook in een apart kippenhok. Een aantal woordtypen is in het algemeen van toepassing op de ruimte waar de kippen overnachten. Zie daarom ook de lemmata "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder" (2.5.2). Zie ook de betekeniskaart van polder, kaart 31. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63a, 63c en 65; N 19, 33; JG 1a, 1b en 1d; A 48, 16f en 17c; L B2, 284; L 5, 53; L 40, 62a en 62b; R 3, 54; monogr.; add. uit: N 5A, 58b; A 10, 9h]
I-6
|