21338 |
kleingeld |
kleingeld:
kleingeld (L296p Steyl)
|
kleingeld [SGV (1914)]
III-3-1
|
20347 |
kleinkinderen |
kleinkind:
kleikink (L296p Steyl)
|
kleinkind [SGV (1914)]
III-2-2
|
23215 |
klepel |
klepel:
klêpel (L296p Steyl)
|
klepel [SGV (1914)]
III-3-3
|
21371 |
kletsen [snateren] |
snateren:
sjnatere (L296p Steyl)
|
snateren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21405 |
kletsen [zeveren] |
zeveren:
zijvere (L296p Steyl)
|
zeveren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21408 |
kletsen [zwetsen] |
zwetsen:
Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.
sjqwĕtse (L296p Steyl)
|
zwetsen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21337 |
kletswijf |
toet:
tōēt (L296p Steyl)
|
klappei [SGV (1914)]
III-3-1
|
24581 |
klimop |
klimop:
klimop (L296p Steyl)
|
De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24536 |
klit |
klit:
klĕtte (L296p Steyl)
|
klis (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (L296p Steyl),
klòmp (L296p Steyl),
o lang
klòmpe (L296p Steyl)
|
Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.]
II-12, III-1-3
|