17880 |
knuppel, knots |
kluppel:
klöppel (L296p Steyl)
|
knuppel [SGV (1914)]
III-1-2
|
34058 |
koe |
koe:
ku (L296p Steyl),
kȳi̯ (L296p Steyl)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34183 |
koe die pas gekalfd heeft |
vaars:
vɛrs (L296p Steyl)
|
Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16]
I-11
|
34646 |
koets |
koets:
kuts (L296p Steyl)
|
Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr]
I-13
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
koets (L296p Steyl)
|
koets [SGV (1914)]
III-3-1
|
20864 |
koffie |
koffie:
kŏffie (L296p Steyl)
|
koffie [SGV (1914)]
III-2-3
|
20588 |
koffiedik |
koffiedras:
kŏffiedroas (L296p Steyl)
|
koffiedik [SGV (1914)]
III-2-3
|
17813 |
komen |
komen:
kŏmme (L296p Steyl)
|
komen [SGV (1914)]
III-1-2
|
20005 |
konijn |
konijn:
knīēn (L296p Steyl)
|
konijn [SGV (1914)]
III-2-1
|