e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Steyl

Overzicht

Gevonden: 1725
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijke duif hoorn: enen hoare (Steyl) Mannetjesduif. [SGV (1914)] III-3-2
mannelijke eend wielder: wildǝr (Steyl) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.] I-12
mannelijke geit geitenbok: gęi̯tǝmbuk (Steyl) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke meikever mulder: mulder (Steyl) meikever, met veel wit stof [DC 18 (1950)] III-4-2
marmer marmer: marmer (Steyl) marmer [SGV (1914)] III-4-4
marmeren beeld beeld: ein (⁄n) marmeren beeld (Steyl), ein marmer beeld (Steyl) Marmeren beeld. [N 06 (1960)] III-3-2
masker maske: maske (Steyl) masker [SGV (1914)] III-3-2
mathaak pik: pek (Steyl) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
mattenklopper mattenklopper: matəkloͅpər (Steyl) mattenklopper [DC 15 (1947)] III-2-1
mazelen mazelen: mazele (Steyl), mazelen (Steyl), mazeren: mazere (Steyl) Hoe noemt men de besmettelijke kinderziekte waarbij de huid vele kleine rode vlekjes vertoont (Nederl. mazelen)? [DC 25 (1954)] || mazelen [SGV (1914)] III-1-2