29920 |
metselaar |
metselaar:
mɛtsǝlē̜r (L296p Steyl)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metselen:
mɛtsǝlǝ (L296p Steyl)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
braadworst:
braotwors (L296p Steyl)
|
metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17839 |
middagdutje doen |
een uiltje vangen:
en uulke vange (L296p Steyl, ...
L296p Steyl)
|
middagdutje [SGV (1914)] || middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
middag, de -:
middáág (L296p Steyl),
middageten:
middaag aete (L296p Steyl),
middaagèten (L296p Steyl)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden 12 à 12 uur 30 [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
33555 |
mierikswortel |
mierikswortel:
mierikswortel (L296p Steyl)
|
De vlezige scherpe wortel van de mierik, mierikswortel (mierikswortel, peperwortel, meerradijs, kiek, tiek). [N 82 (1981)]
I-7
|
18795 |
minderen |
minderen:
mindere (L296p Steyl)
|
minderen [SGV (1914)]
III-1-3
|
20406 |
minderjarig |
minderjarig:
minderjø͂ͅrig (L296p Steyl)
|
minderjarig [SGV (1914)]
III-2-2
|
18141 |
mismaakt |
mismaakt:
mismāk (L296p Steyl)
|
mismaakt [SGV (1914)]
III-1-2
|
25166 |
mist, nevel (alg.) |
grijs:
(zonder onderscheid)
gries (L296p Steyl),
mist:
(zonder onderscheid)
mist (L296p Steyl),
nevel:
(zonder onderscheid)
nevel (L296p Steyl)
|
mist en nevel [DC 27 (1955)]
III-4-4
|