17613 |
neusvleugel |
neusvleugel:
naasvleugel (L296p Steyl)
|
neusvleugel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25172 |
nieuwe maan |
nieuwe maan:
niej moan (L296p Steyl),
oud licht:
aat leeg (L296p Steyl)
|
maan [donkere ~] [SGV (1914)] || schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19052 |
nieuws |
nieuws:
nīēts (L296p Steyl)
|
nieuws [SGV (1914)]
III-3-1
|
19010 |
nieuwsgierig |
nieuwsgierig:
niesjierig (L296p Steyl),
klemtoon op eerste lettergreep"(mar.: wordt al eerder bij dit woord vermeld)
nieuschierig (L296p Steyl)
|
nieuwsgierig [SGV (1914)] || nieuwsgierig, benieuwd: die vrouw is erg - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
18020 |
niezen |
niesten:
neeste (L296p Steyl)
|
niezen, proesten [SGV (1914)]
III-1-2
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
wêrd (L296p Steyl)
|
waard (dat is niets ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
20401 |
noemen |
noemen:
numme (L296p Steyl)
|
noemen, een naam geven [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
30213 |
nok |
vorst:
vors (L296p Steyl)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
33559 |
notenboom |
notenboom:
-
note baum (L296p Steyl)
|
okkernoot [DC 17 (1949)]
I-7
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
ochtend:
mŏrge (L296p Steyl)
|
s morgens) [SGV (1914)]
III-4-4
|