e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L423p plaats=Stokkem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koolzaadolie smout: smau̯.t (Stokkem) De olie die uit koolzaad wordt geslagen. Al sinds lang gebeurt dit olieslaan uit kool-, raap- en lijnzaad niet meer op de boerderij, maar industrieel. In Limburg is smout de gebruikelijke term voor koolzaadolie; de idiotica en het WNT zijn wat ruimer: ook voor lijnzaadolie en zelfs voor plantaardige olie in het algemeen vindt men er de benaming ɛsmoutɛ, maar in het Truierlands heeft smout ook een zeer algemene betekenis, ook smeerolie wordt eronder verstaan. Bij raapsmout wordt, in Q 9 maar ook elders, uitdrukkelijk opgegeven: "ook koolzaadolie". [JG 1a, 1b; monogr.] I-5
kooppenning godsgeld: ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik geïnterpreteerd als een "glottishslag"(¿).  gōͅtsxeͅltʔ (Stokkem) niet vaststaande, kleine som die door de koper aan de verkoper werd gegeven, opdat deze laatste zeker zou zijn dat zijn waar afgehaald (en betaald) zou worden [N 21 (1963)] III-3-1
koor koor: də kû.r van də kirək (Stokkem) Het (of de?) koor van de kerk. [ZND 28 (1938)] III-3-3
koorbank koorbank: koerbenk (Stokkem) Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)] III-3-3
koorgestoelte zingbanken: zengbenk (Stokkem) Het koorgestoelte: het geheel van zitplaatsen op/in het koor, meestal bestaande uit oplopende banken, bestemd voor monniken of kanunniken. [N 96A (1989)] III-3-3
koorhemd rochet (fr.): rochet (Stokkem), superplie: superplie (Stokkem) Het korte witte kleed dat de priester over zijn toog draagt [rochet, superplie, koorhemd?]. [N 96B (1989)] III-3-3
koorkap koorkap: koerkap (Stokkem), koormantel: koermantel (Stokkem) De koorkap [koeërmangtel?]. [N 96B (1989)] III-3-3
koorstoel koorstoel: koerstaol (Stokkem) Een koorstal of koorstoel: zetel of zitplaats in een koorbank van het koorge-stoelte. [N 96A (1989)] III-3-3
koorts koorts: koͅrsə (Stokkem), ku.ərs (Stokkem), kərsə (Stokkem) hij heeft (de) koorts [ZND 28 (1938)] || koorts [RND], [ZND m] III-1-2
koorzanger koorzanger: koerzenger (Stokkem), zanger: zenger (Stokkem) Een koorzanger, lid van het zangkoor [zenger, koeërzenger?]. [N 96B (1989)] III-3-3