34412 |
lammeren |
lammen:
lamǝ (L423p Stokkem)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
20669 |
lammetjespap |
boekweitsepap:
bōkəsəpap (L423p Stokkem),
lammertjespap:
lemmerkespap (L423p Stokkem)
|
broodpap || Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21578 |
land |
land:
lant (L423p Stokkem)
|
land [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
33640 |
landerijen |
land:
lānt (L423p Stokkem)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (L423p Stokkem)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
18329 |
lang schortlint |
lint:
linjer ulpe (L423p Stokkem)
|
linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34329 |
lang varken |
lange:
laŋǝ (L423p Stokkem),
smalle:
smālǝ (L423p Stokkem)
|
Varken met een lange rug. [N 76, 20]
I-12
|
18286 |
lange broek |
lange broek:
laŋ brok (L423p Stokkem)
|
pantalon, lange broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18367 |
lange kleurige herenkous |
hoos:
aos (L423p Stokkem)
|
mannenkousen, lange kleurige ~ (vero) [hooze] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17610 |
lange neus |
lange neus:
la.ŋ na.s (L423p Stokkem),
lang naas (L423p Stokkem),
laŋ nās (L423p Stokkem)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|