e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L423p plaats=Stokkem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opzetteugel opbindsel: (mv)  ǫp˱bē̜ŋsǝls (Stokkem) Leren riem die van het bit door de ringen boven op het haam naar het schoftzadel loopt en belet dat het paard bij het trekken gras vreet. [N 13, 33] I-10
oren oren: ūǝrǝ (Stokkem) De handvatten die aan weerszijden van de mand bevestigd worden. Meestal worden de oren uit twee wissen gemaakt. Eerst wordt er een boogvormige, stevige beugelwis aan de mand bevestigd, waar vervolgens één of meer soepele wissen omheengedraaid worden. [N 40, 71] II-12
organist orgelist: øͅrgəlest (Stokkem) De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3
orgel orgel: enen uRgel (Stokkem), ôrgel (Stokkem), ərgəl (Stokkem), ərəgəl (Stokkem, ... ) Een nieuw orgel (in de kerk). [ZND 42 (1943)] || Een nieuw orgel. [ZND 42 (1943)] || Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || orgel [GTRP (1980-1995)] || Orgel. [Willems (1885)] III-3-2, III-3-3
orgel spelen de orgel spelen: dən øͅrgəl spēlə (Stokkem) (op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)] III-3-3
orgelpijpen pijpen: piepe (Stokkem) De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
orgeltrapper orgeltreder: øͅrgəltrējər (Stokkem) De orgeltrapper, orgeltreder, die al pompend of tredend de blaasbalg van het orgel met lucht vulde [örgeltrèèjer, balketrèëner, herrejotswinkmecher?]. [N 96B (1989)] III-3-3
os os: ǫs (Stokkem) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11
oud, bejaard oud: aut (Stokkem) oud; de man is oud [ZND 05 (1924)] III-2-2
oud, versleten paard knol: knǫl (Stokkem), versleten: vǝrslētǝ (Stokkem) Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.] I-9