e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L423p plaats=Stokkem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijk zijn een dikke zijn: ps. omgespeld volgens Frings.  ənən dekə zin (Stokkem), geld wie water hebben: ps. omgespeld volgens Frings.  geͅlt wēj wātər həbə (Stokkem), knopen hebben: ps. omgespeld volgens Frings.  kn"u̯p həbə (Stokkem), rijk zijn: ps. omgespeld volgens Frings.  rīk sin (Stokkem) Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
rijkdom rijkdom: rî.gdum (Stokkem) rijkdom [RND] III-3-1
rijn rijn: rī ̞jn (Stokkem) Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120] II-3
rijp rijp: rīēp (Stokkem) rijp [RND] III-2-3
rijp, rijmx rijm: rīēm (Stokkem), rouwvorst: roevoos, ruuvoos  ròwos (Stokkem), roevoos, ruuvoos (een korte oo)  ròwos (Stokkem) rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijp, rijm [DC 48 (1973)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)] III-4-4
rijshout, bonenstaak boongard: boengeͅrt (Stokkem) [ZND 23 (1937)] I-7
rijstebrij rijstpudding: ristəpødeŋ (Stokkem) Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)] III-2-3
rijstevlaai rijstevlaai: ristəvlā.j (Stokkem) Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)] III-2-3
rijtuig voiture: vǝtȳǝr (Stokkem) Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr] I-13
rijzadel rijzadel: ri ̞i̯zāl (Stokkem) Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b] I-10