e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L423p plaats=Stokkem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spaak karspeek: karspē̜i̯k (Stokkem), karšpęi̯k (Stokkem), koetsspeek: kūtsspē̜i̯k (Stokkem), speek: spē̜i̯k (Stokkem), špē̜i̯k (Stokkem), speken: spęi̯.kǝ (Stokkem) Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.] I-13
spaanderhouder, -bus plimpenbak: plømpəbak (Stokkem) bewaarbak voor \'plumpen\' III-2-1
spade, spitschop graafschup: grāf[schup] (Stokkem), schup: šø̜p (Stokkem) Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1
spanstokje kram: krām (Stokkem) Stok of paaltje in de afrasteringsdraad waarmee men die draad spant. [N 14, 65] I-8
speeksel uitspuwen spijen: spijə (Stokkem) (speeksel uit)spuwen [RND] III-1-1
speelkaart kaart: eng kaahRt (Stokkem), kaart (Stokkem) kaart [GTRP (1980-1995)] || Kaart. [Willems (1885)] III-3-2
speen van de koe deem: dēǝm (Stokkem), dē̜m (Stokkem), dɛm (Stokkem) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
speerhaak klopijzer: klǫp˱īzǝr (Stokkem), speerhaak: spīrǭk (Stokkem) Een klein soort aambeeld met twee spitse hoorns dat door metaalbewerkers wordt gebruikt bij het smeden van kleine voorwerpen, het buigen van kleine ringen en het haaks omzetten van stroken plaatijzer. Doorgaans is één hoorn rond en de andere vierkant. De speerhaak wordt met zijn staart, het aangepunte uiteinde aan de onderzijde van het werktuig, in een houten blok of in de bankschroef vastgezet. Zie ook afb. 18 en 19. De woordtypen varkensrug (Q 117, Q 118), korte ezel (L 329) en klopijzer (L 423) zijn benamingen voor een kleine speerhaak waarvan het werkvlak een lichte bolling vertoont. Het werktuig wordt door Van Houcke (pag. 98) ɛketelmakersbegorieɛ genoemd. Het woordtype kromme staak (L 329) is de benaming voor een L-vormige speerhaak. Dit gereedschap wordt door Van Houcke (pag. 97) ɛplaatwerkersbegorieɛ genoemd.' [N 33, 43; N 64, 34a-c; N 66, 14a-c] II-11
spek spek: spɛk (Stokkem, ... ), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  spe̞k (Stokkem) spek [Goossens 1b (1960)], [ZND 23 (1937)] III-2-3
spekpannenkoek spekpannenkoek: spɛkpanəkōk (Stokkem) Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)] III-2-3