e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L423p plaats=Stokkem

Overzicht

Gevonden: 4071
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druppen, druppelen druppelen: drəpələ (Stokkem, ... ) druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)] III-4-4
dubbel gezwad dobbel gezwad: dǫbǝl [gezwad] (Stokkem) De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94] I-3
dubbele lijn dobbele leiriem: dǫbǝlǝ lē̜i̯rēm (Stokkem) Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34] I-10
dubbele toegangspoort van een gesloten erf opvaart: ǫp˲vārt (Stokkem) De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.] I-6
dubbelen dobbelen: dǫbǝlǝ (Stokkem) Twee platen metaal op elkaar plaatsen ten einde ze aan elkaar vast te maken. Zie ook de lemmata "felsen", "klinken", etc. [N 66, 43; N 64, 97] II-11
dubbelschaar van de aanaardploeg schalm: sxalm (Stokkem) Zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 83b; monogr.; add. uit N 12, 25] I-5
dubbeltje dubbeltje: ps. omgespeld volgens Frings.  ə døbəltšə (Stokkem) dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
duif (alg.) duif: dauf (Stokkem), douf (Stokkem), duf (Stokkem), en doo(oe)f (Stokkem), Pl. [du.ve]  douf (Stokkem) duif [GTRP (1980-1995)] || Duif. [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND m] III-3-2
duif, algemeen duif: dauf (Stokkem), douf (Stokkem), duf (Stokkem) duif [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-4-1
duiken duikelen: [OVT]  ich dukkelde (Stokkem) Duikelen. [Willems (1885)] III-3-2