23653 |
geestelijke communie |
geestelijke communie (<lat.):
geisteleke kemuunie (L423p Stokkem)
|
De geestelijke communie, in de geest communiceren. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
gīəoͅŋər (L423p Stokkem)
|
geeuwhonger [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
33705 |
gegraven waterloop |
graaf:
grāf (L423p Stokkem)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gehakt:
gəhak (L423p Stokkem)
|
Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23728 |
geheimen van de rozenkrans |
mysteries (<lat.):
misteries (L423p Stokkem)
|
De geheimen van de Rozenkrans bestaande uit de blijde geheimen, de droevige geheimen en de glorierijke of glorievolle geheimen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
gəøͅX (L423p Stokkem)
|
gehucht [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
27539 |
geit |
geit:
gęi̯.t (L423p Stokkem),
gęi̯t (L423p Stokkem),
geits:
gets (L423p Stokkem),
geitsje:
gęi̯tskǝ (L423p Stokkem),
met:
mɛt (L423p Stokkem)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
20671 |
geitenmelksepap |
geitenpap:
gēͅi̯təpap (L423p Stokkem)
|
Pap van geitemelk (mienekespap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19265 |
gek |
tureluut:
tuureluut (L423p Stokkem)
|
gek
III-1-4
|
23537 |
geknield zitten |
op de knien zitten:
op te kneeje zitte (L423p Stokkem)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|