20137 |
graf |
graf:
graaf (L423p Stokkem),
ə gra.əf; twie graver (L423p Stokkem),
znd 1 a-m; znd 24, 25;
graaəf (L423p Stokkem)
|
Een graf [graf, graaf, jraaf?}. [N 96A (1989)] || Een graf, twee graven (op het kerkhof). [ZND 24 (1937)] || graf [ZND 01 (1922)]
III-2-2, III-3-3
|
23481 |
grafkruis |
houteren kruis:
outere kruus (L423p Stokkem)
|
Een houten of stenen kruis op een graf [grafkruus, graaf-/jraafkruuts?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23483 |
grafzerk |
grafsteen:
graafstein (L423p Stokkem)
|
Een grafsteen, grafzerk, grafmonument [graf-/graafsteen,-stieën,-sjtein, jraafsjtee, jraafdenkmaal?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19208 |
grappig |
komiek:
kemik (L423p Stokkem),
plezierig:
ook materiaal znd 24, 26
pləzērəx (L423p Stokkem)
|
grappig [ZND 01 (1922)] || komisch
III-1-4
|
32848 |
gras |
gras:
grā.s (L423p Stokkem, ...
Q284a Stokkem),
jrā.s (Q284a Stokkem)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
32850 |
gras of grasland om af te grazen |
weigras:
wē̜i̯[gras] (L423p Stokkem)
|
Gras bestemd om afgegraasd te worden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89b; monogr.]
I-3
|
32851 |
gras of grasland om te hooien |
hooigras:
hø̜i̯[gras] (L423p Stokkem)
|
Gras bestemd voor de hooibouw. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89a; N 14, 88a add.; monogr.]
I-3
|
20072 |
grasanjelier (armeria vulgaris) |
jonkertje:
junkerke (L423p Stokkem)
|
grasanjelier
III-2-1
|
32883 |
grasmaaimachine |
maaimachine:
mɛi̯mǝšeŋ (L423p Stokkem)
|
Het door één of twee paarden getrokken tweewielig werktuig uit het begin van de mechanisatie om gras te maaien. Zie afbeelding 6. [N J, 1a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
19460 |
grasveld, bleekveld |
bleek:
bleͅi̯k (L423p Stokkem)
|
bleekweide
III-2-1
|