33673 |
graszode |
res:
ręš (L423p Stokkem),
ris:
reš (L423p Stokkem)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
32539 |
grauw werk |
grauw werk:
graw wɛrǝk (L423p Stokkem),
grǫw wɛrǝk (L423p Stokkem)
|
Werk dat met grauwe, dus ongeschilde, wissen is gemaakt. [N 40, 14]
II-12
|
32538 |
grauwe korf |
grauwe korf:
grǫwǝ kø̜̄rǝf (L423p Stokkem
[(wordt als plukkorf gebruikt)]
)
|
Mand met hengsel, gemaakt van grauwe, dus ongeschilde, wissen. [N 40, 39]
II-12
|
32537 |
grauwe mand |
grauwe mandel:
grǭw manjǝl (L423p Stokkem)
|
Mand met twee oren, gemaakt van grauwe, dus ongeschilde, wissen. Vgl. afb. 285. Zie voor het woordtype vatsmand en vatsmandel ook het lemma ɛmaatmand (soorten)ɛ.' [N 40, 38]
II-12
|
32478 |
grauwe wis |
grauw hout:
graw awt (L423p Stokkem),
grauwe wis:
grǫw wes (L423p Stokkem)
|
Gedroogde wis die men ongeschild verwerkt. [N 40, 13; monogr.]
II-12
|
23480 |
graven (mv.) |
graven:
graver (L423p Stokkem)
|
De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34210 |
grazen |
lopen:
lǫu̯pǝn (L423p Stokkem)
|
Zie afbeelding 8. [N 3A, 10; monogr.]
I-11
|
23578 |
gregoriaanse misgezangen |
gregoriaanse zang:
gregoriaanse zank (L423p Stokkem)
|
Gregoriaans, gregoriaanse gezangen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33657 |
grenssteen, grenspaal |
reensteen:
ręi̯nstęi̯n (L423p Stokkem)
|
De steen of paal die de grens tussen akkers aangeeft. Langs de grenzen van landerijen worden meest op de hoeken, maar ook op verschillende plaatsen elders dergelijke dikke stenen of palen geplaatst als grensmerkteken. [N 11, 9; JG 1b, 1c, 2c; L 35, 87; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
18081 |
griep |
griep:
grip (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem,
L423p Stokkem),
influenza:
influenza (L423p Stokkem)
|
Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts ? (Deze ziekte, die nu vrijwel overal griep wordt genoemd, heette vroeger ook wel influenza) [ZND 49 (1958)] || Wat zei men vroeger tegen een griep ? Wilt u de uitspraak in uw dialect zo nauwkeurig mogelijk weergeven ? [ZND 49 (1958)]
III-1-2
|