18913 |
ijver |
ijver:
iefer (L423p Stokkem)
|
ijver
III-1-4
|
18914 |
ijverig |
ijverig:
he eͅj iforich (L423p Stokkem),
ieferig (L423p Stokkem)
|
Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)] || ijverig
III-1-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
ijzəl (L423p Stokkem),
izəl (L423p Stokkem)
|
ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
issələ (L423p Stokkem),
issələn (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem),
iezele
izələ (L423p Stokkem)
|
ijzel [ZND 36 (1941)] || ijzelen [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
33420 |
ijzeren deurtje voor het ovengat |
deurtje:
dø̄rkǝ (L423p Stokkem)
|
Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b]
I-6
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (L423p Stokkem),
hooigaffel:
[hooi]gafǝl (L423p Stokkem),
hooiriek:
hui̯rɛk (L423p Stokkem)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
knevel:
knivəl (L423p Stokkem)
|
[ZND m]
I-7
|
18348 |
ijzertje onder een schoen |
ijzertje:
iezerke (L423p Stokkem)
|
ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33017 |
ingezaaid land |
het gezaaid:
ǝt ˲gǝzɛi̯t (L423p Stokkem)
|
Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.]
I-4
|
33181 |
ingooien (in een kuiltje) |
gooien:
gūi̯ǝ (L423p Stokkem)
|
[N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 14 en 15]
I-5
|