18564 |
kamerjas |
peignoir (fr.):
peŋəwār (L423p Stokkem)
|
kamerjas [sjamberloe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22487 |
kamerschieten |
kamers schieten:
kamers scheete (L423p Stokkem)
|
Het gebruik om tijdens het rekken van de processie donderbussen af te schieten [kamere aafsjisse]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
24509 |
kamille (alg.) |
kamille:
-
kemil (L423p Stokkem),
kemilj (L423p Stokkem),
kamillebloem:
-
kəmilləbləum (L423p Stokkem)
|
echte kamille [DC 50 (1975)] || kamille [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
18638 |
kamizool |
kamizooltje (<fr.):
betekenis: gilet
kaməzøͅlkə (L423p Stokkem)
|
kamizool, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21173 |
kanaal |
kanaal:
an dən aŋərə kant van də knāl (L423p Stokkem)
|
Aan genen kant (niet aan deze kant) van het kanaal [ZND 24 1937)]
III-3-1
|
19578 |
kandelaar |
luchter:
løxtəR (L423p Stokkem)
|
Kandelaar. Hoe heet een kandelaar, zoals er vroeger langs beide zijden op de schoorsteen stonden ? [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
23431 |
kandelaar op het altaar |
kandelaar:
kandeleirs (L423p Stokkem),
luchter:
luchters (L423p Stokkem)
|
De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20625 |
kandijsuiker |
borstsuiker:
borssôkker (L423p Stokkem)
|
kandijsuiker
III-2-3
|
24081 |
kanunnik |
kanunnik (<lat.):
kennunik (L423p Stokkem)
|
Een wereldlijke R.K. geestelijke die deel uitmaakt van een kapittel van een kathedrale kerk, kanunnik. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33116 |
kap aan de vlegelknuppel |
kap:
kap (L423p Stokkem)
|
In tegenstelling tot de kap aan de vlegelstok die van ijzer is, is de kap aan het slaghout van leer. De meest voorkomende vorm van deze kap is een zeer stevig stuk taai varkensleer (in Q 9: van ezelleer); aan de uiteinden zitten enkele gaatjes, waar een leren veter doorheen wordt gehaald waarmee de kap, met een lus, om de vlegelknuppel wordt vastgesnoerd. Daartoe zijn in de enigszins afgeplatte kant van de knuppel enkele (doorgaans drie) inkepingen gemaakt waar de veters doorheen lopen. Zie afbeelding 10, d. In L 286 tekent de zegsman een vlegelknuppel met een gat erin, waardoor de vlegelband loopt. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|