18590 |
kinderondergoed |
kinderondergoed:
kenjerongergood (L423p Stokkem)
|
Ondergoed voor kinderen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
19382 |
kinderstoel |
kakkestoel:
kakəstōl (L423p Stokkem)
|
kindersteol
III-2-1
|
23925 |
kindje jezus |
kindje jezus:
et kientsje Jezus (L423p Stokkem)
|
Het Jezuskind, het kind(je) Jezus, Jezuke. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33940 |
kinketting |
kinketting:
kenkęteŋ (L423p Stokkem),
remketting:
rø̜mkęteŋ (L423p Stokkem)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|
34524 |
kip van broedsheid genezen |
afkoelen:
āfkø̄lǝ (L423p Stokkem)
|
In vraag N 19, 59 werd gevraagd naar de termen voor een kip van broedsheid genezen door ze in een emmer water te stoppen met haar achterste. Een aantal antwoorden wijst op deze methode. Maar er is ook een aantal respondenten dat deze methode niet kent of vermeldt dat deze manier van handelen niet helpt. De broedse kip afzonderen en vastzetten is een alternatief (L 159a (Middelaar), 268 (Velden), 295 (Baarlo), 318b (Tungelroy), 374 (Thorn), P 107a (Rummen)). De informant van L 320a (Ell) adviseert de broedse kip in afzondering sterk eiwitrijk voedsel te voeren. En volgens de informant van Q 121c (Bleijerheide) is een beter middel dan in het water stoppen de kip vier dagen in een rek aan de wand te hangen. [N 19, 59]
I-12
|
20694 |
kipkap |
kipkap:
(= gehakt vlees).
keͅpkap (L423p Stokkem)
|
Kleine blokjes vlees, gesneden uit hart, nieren en ander binnenvlees (kipkap, kluisters?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
29843 |
kippen |
hennen:
enǝ (L423p Stokkem),
henǝn (L423p Stokkem),
henner:
enǝr (L423p Stokkem)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
34463 |
kippen -kinderwoord |
tietjes:
titǝkǝs (L423p Stokkem)
|
[N 19, 38; monogr.]
I-12
|
34507 |
kippen -werkwoord |
de schaal breken:
dǝ šāl brē.kǝ (L423p Stokkem)
|
De eierschaal doorprikken, zich uit de eierschaal bevrijden, gezegd van kuikens in het ei. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34010 |
kippen, storten |
opkippen:
opkepǝ (L423p Stokkem)
|
Het ontladen van een kipkar door de bak te doen kantelen. Dit gebeurt door het balkje voor de bak, dat deze vastzet (de zgn. sluitstok) weg te nemen, en het paard de kar achteruit te laten stoten. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|