id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33409 | legnest | hennennest: henǝnęs (Stokkem), legnest: lęknęs (Stokkem), lęknęst (Stokkem), nest: nɛs (Stokkem) | Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6 |
21553 | lei | lei: leij (Stokkem), ən lɛi (Stokkem) | Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1 |
23465 | lei(en) | lei(en): leij (Stokkem) | Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
30465 | leidekker | leiendekker: lęjǝndękǝr (Stokkem) | De man die daken van huizen, kerken en torens met leien dekt. Zie ook het lemma 'Daklei'. [N 64, 137e; N 30, 3e; monogr.; div.] II-9 |
34147 | leiden | dekken: dē̜kǝ (Stokkem), leiden: lɛi̯ǝ (Stokkem) | De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11 |
30530 | leien dak | leien dak: lɛjǝ dāk (Stokkem) | Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9 |
24570 | lelietje-van-dalen | meiklokje: - meiklökske (Stokkem) | lelietje-van-dalen [DC 57 (1982)] III-4-3 |
19124 | lelijk | lelijk: lieëlek (Stokkem) | leijk III-1-4 |
19535 | lemmer | messenblad: mɛsəblāt (Stokkem) | snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1 |
33786 | lendenen en kuil | lenden: lęnjǝ (Stokkem), miltkuil(en): mę.lšku.lǝ (Stokkem) | Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9 |