25239 |
lichte nevel |
een beetje mot:
ə betšə mūwt (L423p Stokkem),
lichte mot:
lextə m ūt (L423p Stokkem)
|
lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
krikkel:
kriekel (L423p Stokkem),
ook materiaal znd 28, 49
krekəl (L423p Stokkem),
neutelijk:
nèuitelek (L423p Stokkem)
|
kregel [ZND 01 (1922)] || kregelig || kribbig, lichtgeraakt
III-1-4
|
21473 |
lid van een vereniging |
lid:
let (L423p Stokkem),
ə lit fa.n ənə bont (L423p Stokkem)
|
Lid van een vereniging. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
22750 |
lied, liedje |
lied:
leed (L423p Stokkem),
liedje:
le.šə (L423p Stokkem),
le.tsjə (L423p Stokkem),
leedsje (L423p Stokkem),
leedske (L423p Stokkem),
dim.
lēṭə (L423p Stokkem)
|
Lied. [Willems (1885)] || Lied: het feest verliep, zonder dat er een lied werd gezongen. [ZND 46 (1946)] || liedje [RND] || Liedje. [ZND m]
III-3-2
|
22696 |
liederen (mv.) |
liedjes:
leedskes (L423p Stokkem),
dim.
lēṭəš (L423p Stokkem)
|
Lied. [Willems (1885)] || Liedje. [ZND m]
III-3-2
|
17647 |
lies |
lies:
līs (L423p Stokkem)
|
Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12
|
24343 |
lieveheersbeestje |
lieveherepaardje:
leevenierepaerdsje (L423p Stokkem),
levehierepeirdsje (L423p Stokkem)
|
lieveheersbeestje [DC 49 (1974)]
III-4-2
|
33474 |
liggend dakvenster |
dakvenstertje:
dāk˲venstǝrkǝ (L423p Stokkem)
|
Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.]
I-6
|
26438 |
ligger |
ligger:
leqǝr (L423p Stokkem)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
18831 |
lijden |
lijden:
lêije (L423p Stokkem)
|
lijden
III-1-4
|