18855 |
medelijden |
compassie:
kômpassie (L423p Stokkem)
|
medelijden
III-1-4
|
23682 |
meditatie |
meditatie (<fr.):
meditatie (L423p Stokkem)
|
Een meditatie, geestelijke overweging. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21038 |
meel |
bloem:
bloum (L423p Stokkem),
meel:
mę̄l (L423p Stokkem)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b] || meel
II-3, III-2-3
|
26517 |
meelbak |
meelbak:
[meel]bak (L423p Stokkem)
|
De houten bak onderaan de meelpijp waaraan de te vullen meelzak wordt bevestigd. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24c; A 42A, 41; Sche 56; Vds 164; Jan 168; Coe 153; Grof 182; N D, 23; monogr.; A 42A, 40; N O, 24a; N D, 33]
II-3
|
26516 |
meelpijp, meelgoot |
meelpijp:
[meel]pī ̞̞.p (L423p Stokkem)
|
De pijp of goot onder de molenstenen waardoor het meel naar beneden komt. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; Sche 55; Vds 159; Jan 167; Coe 152; Grof 176; monogr.]
II-3
|
33150 |
meelschepje |
meelschup:
męi̯lšø̜p (L423p Stokkem)
|
Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b]
I-4
|
23583 |
meerstemmige mis |
meerstemmige mis:
mieerstummige mes (L423p Stokkem)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21273 |
meester |
meester:
mɛ.istər (L423p Stokkem),
ə(r) ɛtsə vadər ɛn zə mudər fɛ̄l, əzy zə noŋk ɛ zən tānt, də mɛistər ɛn zənə nōͅbər, (L423p Stokkem),
schoolmeester:
schoelmeister (L423p Stokkem)
|
(school)meester [RND] || Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] || onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
30819 |
meesterknecht |
meesterknecht:
męjstǝrknɛx (L423p Stokkem)
|
Hoofd van de loodgietersknechten en gezellen in een loodgieterswerkplaats. [N 64, 161e]
II-11
|
22496 |
meetje steken |
schramelen:
sjrèumele (L423p Stokkem),
stopje steken:
stupke stéke (L423p Stokkem)
|
Lievelingsspel 3. [SND (2006)] || Spel om een geldstuk zo dicht mogelijk bij een lijn te werpen.
III-3-2
|