19514 |
melkkannetje |
melkpotje:
meͅl(ə)kpötšə (L423p Stokkem)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34568 |
melkkar |
melkkar:
męlǝkkar (L423p Stokkem)
|
Kar om melkbussen van meerdere boeren van en naar de fabriek te brengen. Het was meestal een lange kar met een groot bodemoppervlak en lage zij-, voor- en achterplanken. [N 17, 15; N G 51; monogr.]
I-13
|
34129 |
melkkoe |
melkkoe:
melǝkō (L423p Stokkem)
|
Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148]
I-11
|
34227 |
melkstoeltje |
melkstoel:
męlkstōl (L423p Stokkem)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|
20470 |
menstruatie |
kraam:
kraom (L423p Stokkem)
|
maandstonden
III-2-2
|
24212 |
merel |
merel:
merel (L423p Stokkem),
mīərəl (L423p Stokkem),
zwartmelder:
zwartmèèlder (L423p Stokkem)
|
merel [DC 50b (1975)], [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
merg (L423p Stokkem),
meͅrəch (L423p Stokkem)
|
Beenmerg. Hoe noemt men in uw dialect de zachte en vette substantie, die de holte van de beenderen vult ? (Alg. Ned.: merg) [DC 42B (1967)] || merg [ZND m]
III-1-1
|
33754 |
merrie |
meer:
mēǝ.r (L423p Stokkem)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
33758 |
merrieveulen |
merreveulen:
mēǝ.rǝvø̄.lǝ (L423p Stokkem)
|
Het vrouwelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3b]
I-9
|
19756 |
mes |
mes:
mɛs (L423p Stokkem),
mets:
mɛts (L423p Stokkem)
|
mes
III-2-1
|