20558 |
pap |
pap:
verkleinwoord: {ppk\\}.
pap (L423p Stokkem)
|
Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23900 |
paradijs |
paradijs:
paredies (L423p Stokkem)
|
Het Paradijs [et paredies]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
igəp mənə parəply In də sta.si lo.tə sto̝ən (L423p Stokkem),
pa.r(ə)ply (L423p Stokkem),
paroplyj (L423p Stokkem)
|
paraplu [N 23 (1964)], [ZND 40 (1942)] || Paraplu. Ik heb mijn paraplu in het station laten staan. [ZND 46 (1946)]
III-1-3
|
21950 |
paren van de duiven |
paren:
pā.rə (L423p Stokkem)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
23283 |
parochie |
parochie:
perochie (L423p Stokkem),
`van `parochie` spreekt men in betrekking tot de geestelijkheid, anders: gemeente`
parochie (L423p Stokkem)
|
Een parochie. [N 96D (1989)] || Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
34479 |
pas uit het ei gekomen kipje |
kuikje:
kykskǝ (L423p Stokkem)
|
[N 19, 40b]
I-12
|
23231 |
pasen |
pasen:
paose (L423p Stokkem)
|
Pasen [Paoësje, Oeëster]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
34046 |
pasgeboren kalf |
versgevallen kalf:
vē.rs˱gǝvalǝ [kalf] (L423p Stokkem)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
23784 |
passiezondag |
passiezondag:
passiezondig (L423p Stokkem)
|
De vijfde zondag van de vasten, de voorlaatste zondag vóór Pasen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20749 |
pasteitje |
vid-tje:
vidē.kə (L423p Stokkem)
|
Klein pasteitje, de niet gevulde vorm van deeg (viedeeke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|