21435 |
rijk zijn |
een dikke zijn:
ps. omgespeld volgens Frings.
ənən dekə zin (L423p Stokkem),
geld wie water hebben:
ps. omgespeld volgens Frings.
geͅlt wēj wātər həbə (L423p Stokkem),
knopen hebben:
ps. omgespeld volgens Frings.
kn"u̯p həbə (L423p Stokkem),
rijk zijn:
ps. omgespeld volgens Frings.
rīk sin (L423p Stokkem)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
rî.gdum (L423p Stokkem)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
26478 |
rijn |
rijn:
rī ̞jn (L423p Stokkem)
|
Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120]
II-3
|
20816 |
rijp |
rijp:
rīēp (L423p Stokkem)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25186 |
rijp, rijmx |
rijm:
rīēm (L423p Stokkem),
rouwvorst:
roevoos, ruuvoos
ròwos (L423p Stokkem),
roevoos, ruuvoos (een korte oo)
ròwos (L423p Stokkem)
|
rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijp, rijm [DC 48 (1973)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
boongard:
boengeͅrt (L423p Stokkem)
|
[ZND 23 (1937)]
I-7
|
20603 |
rijstebrij |
rijstpudding:
ristəpødeŋ (L423p Stokkem)
|
Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevlaai:
ristəvlā.j (L423p Stokkem)
|
Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
voiture:
vǝtȳǝr (L423p Stokkem)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
33978 |
rijzadel |
rijzadel:
ri ̞i̯zāl (L423p Stokkem)
|
Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b]
I-10
|