id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33436 | ruimte tussen opeenvolgende gebinten | vak: (mv) vakǝ (Stokkem) | Het vak of de ruimte tussen de opeenvolgende gebinten in een stal of in een schuur, die wordt begrensd door de vlakken van twee gebinten en de buitenmuur of door één gebint en twee muren die dan een hoek vormen. Zie afbeelding 18 en de plattegronden bij paragraaf 1.2. Bij driebeukige gebouwen omvat zo''n vak een deel van de middenbeuk en een deel van de zijbeuken. Bij éénbeukige gebouwen kan begripsverwarring ontstaan met de ruimte tussen de stijlen, die immers in de buitenmuren staan. Zie daarom ook het lemma "ruimte tussen de stijlen" (3.3.9). Omdat bij éénbeukige gebouwen de gebinten vaak niet zo duidelijk zichtbaar zijn (vooral in de stallen) en bij nieuwere gebouwen met dragende muren gebinten ontbreken, is de in dit lemma bedoelde ruimte voor vele informanten een onbekend begrip (met name in L 269, 271, 289, 296, 330, 375, 378, 378*, 381b, 0426, 429, Q 15, 32, 32a, 95, 99, 102, 112, 119, 121, 196, 203, 208 en 222). Van belang en interessant is de metonymische naamsoverdracht die zich in dit lemma herhaaldelijk voordoet: de benaming van de gebinten gaat over op die voor de ruimte tussen de gebinten. Zie afbeelding 15.' [N 4, 3; N 4A, 9a; A 25, 17] I-6 |
33750 | ruin | ruin: rø̜̄n (Stokkem) | Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.] I-9 |
22753 | ruiten in het kaartspel | koeken: koeke (Stokkem), ruiten: roete (Stokkem), rutə (Stokkem) | Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - III. Ruiten. [DC 52 (1977)] || Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)] III-3-2 |
17884 | rukken | roffen: rofə (Stokkem) | niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)] III-1-2 |
34024 | rund | rind: ręnš (Stokkem) | Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11 |
24326 | runderhorzel, horzel | wespel: wespələ (Stokkem) | insect II [Goossens 1b (1960)] III-4-2 |
24349 | runderhorzellarve | angelsbeitel: aŋəlzbeͅitələ (Stokkem), knobbel: knobələ (Stokkem) | worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)] III-4-2 |
34022 | rundvee | koebeesten: kōbiǝsǝ (Stokkem), rindsbeesten: rɛŋžbiǝstǝ (Stokkem), vee: viǝ (Stokkem), vī (Stokkem) | Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.] I-11 |
20666 | rundvleessoep | rindssoep: ren(t)soͅp (Stokkem) | Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
24371 | rups | rups: rôpsj (Stokkem) | rups III-4-2 |