20696 |
schapenvet |
schapenvet:
šōͅpəvet (L423p Stokkem)
|
Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34494 |
scharrelen |
scharren:
šarǝ (L423p Stokkem)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
lī.f (L423p Stokkem)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17730 |
scheel |
loens:
leunch (L423p Stokkem),
scheel (bn.):
cheeël (L423p Stokkem),
šīəl (L423p Stokkem)
|
scheel [ZND m], [ZND m], [ZND m]
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
šēn (L423p Stokkem)
|
scheen [ZND m]
III-1-1
|
23557 |
scheepje voor de wierook |
scheepje:
scheepke (L423p Stokkem)
|
Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18727 |
scheerapparaat |
scheermachine:
sjeermeching(ske) (L423p Stokkem),
scheermachinetje:
sjeer mechingske (L423p Stokkem),
sjeermechingske (L423p Stokkem)
|
Electrisch scheerapparaat [DC 64 (1989)] || Ik scheer me niet meer nat, ik neem liever ... (het electrisch scheerapparaat). [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
34587 |
schei |
schei:
š˙ęi̯ (L423p Stokkem),
scheien:
šē̜i̯ǝ (L423p Stokkem)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
19070 |
schelden, schimpen |
schampen:
sjampe (L423p Stokkem),
schelden:
schelje (L423p Stokkem),
sjelle (L423p Stokkem)
|
schelden [DC 47 (1972)] || schimpen
III-1-4
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
Doorgaans wordt hiervoor het werkwoord gebruikt.
ṣymərə (L423p Stokkem),
sjeemere - donker worden
šēmərə (L423p Stokkem),
sjemere
šēmərə (L423p Stokkem)
|
Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] || schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|