18951 |
schurk, smeerlap |
schalenveger:
sjaalevaeger (L423p Stokkem),
schuifel:
sjuufel (L423p Stokkem),
schuiverd:
sjèuivert (L423p Stokkem)
|
schavuit
III-1-4
|
22824 |
schutter |
schut:
sjöt (L423p Stokkem),
schutter:
schöter (L423p Stokkem),
sjötər (L423p Stokkem)
|
schutter [RND] || Schutter van de schutterij. || Schutter. [Willems (1885)]
III-3-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
šø̄r (L423p Stokkem),
š˙yǝr (Q284a Stokkem)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
33432 |
schuurkelder, aardappelkelder |
kelder:
kɛldǝr (L423p Stokkem
[(altijd apart)]
)
|
Onder de verhoogde tasruimte naast de dorsvloer kan zich een kelder bevinden die ten dele uitgegraven, ten dele hoger dan de begane grond gelegen is. De kelder wordt gebruikt als bewaarplaats voor aardappelen, bieten en soms granen. Opgenomen zijn ook benamingen voor een kelder elders in de schuur of net buiten de schuur, die toegankelijk is vanuit de schuur. Omdat de aardappelkelder, die vroeger veelal onder de oven was (vergelijk het lemma "ovenkelder", (3.1.7), tegenwoordig ook vaak in de schuur te vinden is (waarbij de benaming niet veranderde), zijn de benamingen voor de aardappelkelder hier ook opgenomen, vooral omdat ze overeenstemmen met die voor de kelder onder de tasruimte. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 70c en 71d; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 25c; N 5, 136]
I-6
|
31549 |
schuurlinnen |
schuurlijnen:
šǭrlīnǝ (L423p Stokkem)
|
Strook linnen waarop korrels schurend materiaal geplakt zijn. Vaak is dit amaril, fijngemalen aluminiumoxide, of carborundum, een zeer harde soort aluminiumoxide. Schuurlinnen wordt vooral gebruikt bij het schuren en polijsten van metalen. [N 33, 234-235; N 64, 56b]
II-11
|
30685 |
schuurpapier |
schuurpapier:
šǭrpǝpīr (L423p Stokkem),
zandpapier:
zantpǝpīr (L423p Stokkem)
|
Stevig papier waarop korrels schurend materiaal zijn aangebracht. Het schuurmateriaal van schuurpapier wordt normaal onderverdeeld in grove, middel en fijne korrel. Daartussen bestaan nog diverse gradaties, die worden uitgedrukt in nummers die ongeveer overeenkomen met het aantal korrels per vierkante centimeter. Zie ook de lemmata "schuurpapier" en "waterproof-schuurpapier" in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in Wld II. 9, pag. 205. [N 33, 233; N 33, 234; N 64, 56a; N 64, 56c; monogr.]
II-11
|
33416 |
schuurpoort |
schuurpoort:
šø̄rpō.rt (L423p Stokkem),
schuurspoort:
šø̄rspōǝ.rt (L423p Stokkem)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
34117 |
scrotum |
zak:
zak (L423p Stokkem)
|
Teelzak van de stier. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34522 |
seksen |
gesorteerd (volt. deelw.):
gǝsortērd (L423p Stokkem),
seksen:
sęksǝ (L423p Stokkem),
sɛksǝ (L423p Stokkem)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
20962 |
selderij |
selderij:
seͅldərei (L423p Stokkem)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|