e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stokkem

Overzicht

Gevonden: 4071
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
binnendekseldeurtje deurtje: dørkǝ (Stokkem), klapdeur: klap˱dø̄r (Stokkem), separatiedeurtje: sepǝrātsidø̄rkǝ (Stokkem) Het deurtje in het binnendeksel waar men de duiven één voor één door naar buiten kan halen of in de mand kan plaatsen. Zie ook afb. 283. [N 40, 91; N 40, 92] II-12
binnendeur tussen woonhuis en stal achterdeur: axtǝrdø̄r (Stokkem) De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b] I-6
binnenshuismutsje voor bejaarde mannen kalotje (<fr.): kəloͅtšə (Stokkem) mutsje met opstaande wand en platte bovenkant, binnenshuis gedragen door bejaarde mannen {afb} [bonnegrekske, kalotje] [N 25 (1964)] III-1-3
binnentrap trap: trap (Stokkem) De trap die de verdiepingen in de molen verbindt. [N O, 49c; Sche 17] II-3
binnenzak binnenmaal: benəmāl (Stokkem) binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)] III-1-3
bisdom bisdom: bisdom (Stokkem) Een bisdom of diocees. [N 96D (1989)] III-3-3
bisschop bisschop: busschop (Stokkem) Een bisschop [busschop, biskop, bissjep]. [N 96D (1989)] III-3-3
bit gebit: gǝbī.t (Stokkem), paardsgebit: pē̜rs˲gǝbī.t (Stokkem) IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.] I-10
bitringen schakel: šākǝl (Stokkem) De beide ringen aan het einde van de bitstang. [N 13, 44] I-10
bits charmant astrant: [sic]  ə es šərmant astrant (Stokkem, ... ) Hoe zegt ge &lt;&lt; hij is nogal bits, scherp, prikachtig&gt;&gt; in zijn manier van spreken. [ZND 40 (1942)] III-1-4, III-3-1