31646 |
stijgbuis |
omhoogvoerbuis:
omūǝx˲vø̜̄rbø̜js (L423p Stokkem),
stijgel:
stęjgǝl (L423p Stokkem)
|
De buis waarin de vloeistof bij een perspomp omhoog geperst wordt. Zie ook afb. 237. [N 64, 133p; N 66, 49p]
II-11
|
30180 |
stijlvoetplaat |
grondrichel:
grǫntrexǝl (L423p Stokkem)
|
De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld]
II-9
|
34018 |
stilstaan |
hou:
hou̯ (L423p Stokkem),
ju(j):
jyi̯ (L423p Stokkem)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
24565 |
stinkende gouwe |
wratkruid:
wratkrôêd (L423p Stokkem),
wrattelenkruid:
-
vrattelekroet (L423p Stokkem)
|
schelkruid [ZND 06 (1924)] || stinkende gouwe [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
31693 |
stobbe |
stok:
stǫk (L423p Stokkem),
stronkel:
stroŋkǝl (L423p Stokkem),
vot:
vǫt (L423p Stokkem)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
19708 |
stoel |
stoel:
stōl (L423p Stokkem)
|
stoel
III-2-1
|
23437 |
stoelen op het priesterkoor |
koorstoelen:
koersteul (L423p Stokkem)
|
De stoelen op het priesterkoor [koeërsjteul?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21226 |
stoep |
trottoir:
trottoir (L423p Stokkem)
|
stoep, trottoir; hoe noemt men in uw woonplaats de stoep of het trottoir langs een straat? [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
19857 |
stoep, trottoir |
stoep:
stup (L423p Stokkem)
|
trottoir
III-2-1
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
wis:
znd 23, 60c;
wis (L423p Stokkem)
|
stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|